|
||||||||
Marc Copland (1948) is een Amerikaanse jazzpianist en componist, begin jaren ’60 maakte hij deel uit van de jazzscene van Philadelphia als saxofonist, later verhuisde hij naar N.Y.C. waar hij speelde met gitarist John Abercrombie en slagwerker Chico Hamilton en experimenteerde met elektrische altsaxofoon. Maar hij was niet tevreden met de richting die zijn muziek inging en hij verliet N.Y. en begon piano te studeren. Hij bleef een tiental jaren weg uit de jazz maar bij zijn terugkeer in de jaren ’80 was zijn pianospel een openbaring door zijn geheel eigen stijl. Hij begeleidde o.a. Joe Lovano, Tim Hagans, James Moody en Walllace Roney. Maar zijn carrière als begeleider was van relatief korte duur, hij begon op te nemen en te toeren met zijn eigen trio met Gary Peacock (bs) en Billy Hart (drs). In de jaren ’90 maakte hij legendarische albums voor Savoy en toerde met Randy Brecker, Bob Berg en Dennis Chambers. Hij behoort inmiddels tot de voornaamste vertegenwoordigers van de lyrische school van jazzpianisten, hij is op meer dan 40 albums te horen als leider of co-leider. Op dit album wordt hij begeleid door bassist Drew Gres en drummer Joey Baron, vaste begeleiders van de in 2017 overleden John Abercrombie, ook Copland maakte daar indertijd deel van uit en dat is goed te horen aan de hechtheid van dit trio. Het eerste nummer is een versie van het bekende “Afro Blue”, origineel van Mongo Santamaria uit 1959 toen hij deel uitmaakte van de groep van vibrafonist Cal Tjader, maar natuurlijk beroemd geworden door de versie van John Coltrane op zijn album “live at Birdland”uit 1964. Copland’s versie was eigenlijk niet bedoeld om op het album terecht te komen, het begon als een vorm van warming up met bas en drums waarna de piano invalt maar bleek dermate aanstekelijk dat het terecht op het album kwam. Natuurlijk wijkt het zowel qua harmonie als melodie behoorlijk af van de bekende versies. Datzelfde kan gezegd worden van de bewerking van het bekende “Cantaloupe Island “ van Herbie Hancock, de melodie is minder uitgesproken en het thema ietwat uitgesponnen maar de drive is er zeker ook zonder Freddie Hubbard. “Figment” is een compositie van Drew Gress, een sereen nummer als een langzaam stromend en meanderend beekje met natuurlijk veel ruimte voor Drew met zijn bas. Veel rust is er ook in “Might have been” van Copland zelf, ingetogen pianospel met weloverwogen melodische wendingen. “Love Letters” een nummer van wijlen John Abercrombie is ook een verstild landschapje met fraaie akkoorden. Copland schreef ook “Day and Night” (een woord grapje op het bekende Night and Day van Cole Porter ?) met fraaie interacties tussen de drie muzikanten. Het verrassende titelnummer “And I love her” van Lennon en McCartney is van een grote schoonheid, de melodie was in het origineel natuurlijk al superieur maar het klinkt hier nog verfijnder en zeker spannender door het steeds verdwijnen van de melodie in geïmproviseerde gedeeltes, ijzersterk. “Mitzi & Johnny” met zijn aanstekelijke shuffle ritme is een groepswerk dat alle ruimte geeft aan het fabuleuze pianospel van Copland dat uitwaaiert boven het strakke ritme van Joey en Drew. Afgesloten wordt er met, het moest er toch van komen, een nummer uit het American Songbook en wel “You do something to me”van Cole Porter. De ritme tandem laat hier zijn klasse duidelijk horen met een straf tempo en de nodige solistische uitstapjes en Copland schudt hier de noten uit zijn mouwen alsof het nog Sinterklaas is. Een heerlijk album. Jan van Leersum. |
||||||||
|
||||||||